Trektunnels
Trektunnels
Het voordeel van de trektunneltechniek is dat er geen wegafsluiting noodzakelijk is en het verkeer ongehinderd kan blijven doorgaan. Een ander groot voordeel is dat er naar een vast punt toe wordt getrokken, waardoor de kans op maatafwijkingen veel kleiner is dan bij toepassing van de perstechniek.
De tunnels die door Dubbink zijn gerealiseerd, variëren in afmeting, met breedtes tussen de 1.00 en 8.00m en hoogtes tussen 1.25 tot 5.00m. De langste tunnel die tot op heden is uitgevoerd, is 65.00 meter, maar het eind is nog niet in zicht.
Het systeem is dusdanig ingericht dat op elk willekeurig moment het trekproces kan worden stilgelegd. Daardoor is het niet noodzakelijk om de tunnel in een continu proces te trekken. De werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd tijdens normale werkuren, waarbij aan het eind van de werkdag eenvoudige maatregelen worden genomen om de situatie in en om de tunnel stabiel te houden.
Bij uitvoering volgens de trektunneltechniek wordt de tunnel voorgebouwd op een stelvloer naast het weglichaam. De tunnel kan worden gebouwd van prefab betonelementen of in het werk worden gestort. Aan de voorzijde van de tunnel wordt een stalen snijkop gemonteerd, voorzien van bresschotten waarvan de afmeting en positie worden bepaald aan de hand van de grondsoort. Door de bresschotten ontstaat er een snijkop met verschillende vakken. De snijkop is een open front waarbij de grond onder een natuurlijke helling zich in de vakken van de snijkop bevindt.
Voor aanvang van het trekproces worden, afhankelijk van de afmeting van de tunnel, een aantal staven door het weglichaam geboord. Deze staven, de trekstaven genoemd, worden aan één zijde van de weg aan de tunnel bevestigd en aan de andere zijde van de weg aan de trekinstallatie.
De trekinstallatie bestaat uit een aantal vijzels in een stalen frame, die wordt geplaatst tegen een met stalen balken verstevigd damwandscherm, het zogenaamde dodebed. Wanneer er door de trekinstallatie aan de trekstaven wordt getrokken, zal de tunnel zich verplaatsen richting de trekinstallatie. Op deze wijze schuift de tunnel in de aardebaan van de weg. De treksnelheid ligt tussen de 0.50 en 1.00 meter per uur en is afhankelijk van de grondsoort en de afmeting van de tunnel. Tijdens het trekken wordt de grond uit de aardebaan van binnenuit de tunnel uit de snijkop verwijderd. Het verwijderen van de grond gebeurt handmatig, met een avegaar of met een minishovel en een minikraan. De keuze op welke wijze wordt ontgraven is afhankelijk van de afmeting van de tunnel en de grondsoort.
Om de trekkrachten te reduceren, wordt rondom de tunnel een bentonietfilm aangebracht. Deze bentonietfilm heeft tevens de functie om de holle ruimte die ontstaat door oversnijding van de snijkop op te vullen. Na afloop van het trekproces wordt deze oversnijdingsruimte geïnjecteerd met een groutmengsel.